Esther 2

1Na deze geschiedenissen, toen de grimmigheid van den koning Ahasveros gestild was, gedacht hij aan Vasthi, en wat zij gedaan had, en wat over haar besloten was.
 de grimmigheid Te weten, tegen de koningin Vasthi.
,
 gedacht hij aan Vasthi, Hij sprak er van bij zijn hovelingen; veellicht dat het hem nu berouwde dat hij haar zo lichtvaardiglijk van zich verstoten had.
2Toen zeiden de jongelingen des konings, die hem dienden: Men zoeke voor den koning jonge dochters, maagden, schoon van aangezicht.
 de jongelingen des konings, Dat is de vorsten, die Vasthi verwezen hadden, Est 1:16 , enz. Dezen, vrezende, dat de koning, medelijden met Vasthi gekregen hebbende, haar wederom aannemen zou, en dat zij zich dan aan hem zou zoeken te wreken, omdat zij den koning geraden hadden haar te verstoten; zo komen zij dit voor, en slaan den koning een middel voor, om zijn lusten genoeg te doen, en Vasthi mettertijd geheellijk te vergeten.
,
 schoon van aangezicht Hebreeuws, goed van aanzien.
3En de koning bestelle toezieners in al de landschappen zijns koninkrijks, dat zij vergaderen alle jonge dochters, maagden, schoon van aangezicht, tot den burg Susan, tot het huis der vrouwen, onder de hand van Hegai, des konings kamerling, bewaarder der vrouwen; en men geve haar haar versierselen.
 vergaderen Versta hierbij, en brengen.
,
  der vrouwen, Dat is, van de jonkvrouwen. Alzo straks wederom; en Gal 4:4 . wordt de heilige jonkvrouw Maria ene vrouw genoemd.
,
 de hand Dat is, zorg, of bezorging, bewaring, opzicht, gelijk vs.8.
,
  Hegaï, Versta vs.8
4En de jonge dochter, die in des konings oog schoon wezen zal, worde koningin in stede van Vasthi. Deze zaak nu was goed in de ogen des konings, en hij deed alzo.
 schoon wezen zal, Hebreeuws, goed zal zijn; alzo ook vs.9.
5Er was een Joods man op den burg Susan, wiens naam was Mordechai, een zoon van Jaïr, den zoon van Simeï, den zoon van Kis, een man van Jemini;
 een man van Jemini; Dat is, een Benjaminiet. Zie Jdg 3:15 .
6Die weggevoerd was van Jeruzalem met de weggevoerden, die weggevoerd waren met Jechonia, den koning van Juda, denwelken Nebukadnezar, de koning van Babel, had weggevoerd.
 weggevoerden, Hebreeuws, wegvoering.
,
  Jechónia, Anders genoemd, Jehojachin, 2Ki 24:6 , en Conja; door kleinachting; Jer 22:24 .
,
 denwelken Te weten, Jechonia; of welke; te weten, weggevoerden.
,
  Nebukadnezar, Anders, Nabuchodonosor.
7En hij was het, die opvoedde Hadassa ( deze is Esther, de dochter zijns ooms); want zij had geen vader noch moeder; en zij was een jonge dochter, schoon van gedaante, en schoon van aangezicht; en als haar vader en haar moeder stierven, had Mordechai ze zich tot een dochter aangenomen.
 Esther, Zij is Esther genoemd geworden, toen zij des konings Ahasveros' huisvrouw geworden is. Herodotus noemt Xerxes' hisvrouw Amestris, hetwelk sommigen op Esther willen passen.
,
  de dochter zijns ooms); Te weten, de dochter van zijns vaders broeder, genoemd Abichail, vs.15. Zodat Mordechai en Esther broeders kinderen waren.
8Het geschiedde nu, toen het woord des konings en zijn wet ruchtbaar was, en toen vele jonge dochters samenvergaderd werden op den burg Susan, onder de hand van Hegai, werd Esther ook genomen in des konings huis, onder de hand van Hegai, den bewaarder der vrouwen.
 vele jonge dochters Josefus schrijft dat er vierhonderd jonkvrouwen samengebracht zijn.
9En die jonge dochter was schoon in zijn ogen, en zij verkreeg gunst voor zijn aangezicht; daarom haastte hij met haar versierselen en met haar delen haar te geven, en zeven aanzienlijke jonge dochters haar te geven uit het huis des konings; en hij verplaatste haar en haar jonge dochters naar het beste van het huis der vrouwen.
 met haar versierselen Zie boven, vs.3.
,
 met haar delen Dat is, met al wat haar toekwam om naar behoren versierd te worden.
,
 aanzienlijke Of, uitgeziene, uitgelezene, of bekwaam, en waardig om gegeven te worden.
,
 haar te geven uit het huis Te weten, tot staatsjonkvrouwen.
,
 verplaatste haar Hebreeuws, hij veranderde haar tot het goede van het huis; dat is, hij gaf haar een beter en bekwamer plaats of kamer, dan hij haar eerst gegeven had.
10Esther had haar volk en haar maagschap niet te kennen gegeven; want Mordechai had haar geboden, dat zij het niet zou te kennen geven.
 had haar geboden, Te weten, daarom, omdat de Joden te dien tijde in grote kleinachting waren.
11Mordechai nu wandelde allen dag voor het voorhof van het huis der vrouwen, om te vernemen naar den welstand van Esther, en wat met haar geschieden zou.
 allen dag Hebreeuws, in allen dag en dag.
,
  der vrouwen, Dat is, der jonge dochters, en alzo doorgaans in dit boek.
,
 naar den welstand Hebreeuws, naar den vrede.
,
  wat met haar geschieden zou Of, wat haar wedervaren zou, of wat men haar doen zou.
12Als nu de beurt van elke jonge dochter naakte, om tot den koning Ahasveros te komen, nadat haar twaalf maanden lang naar de wet der vrouwen geschied was; want alzo werden vervuld de dagen harer versieringen, zes maanden met mirreolie, en zes maanden met specerijen, en met andere versierselen der vrouwen;
 de beurt Of, de bestemde tijd, orde.
,
  van elke jonge dochter Hebreeuws, van jonge dochter en van jonge dochter.
,
 nadat haar twaalf Hebreeuws, van, of naar het einde te geschieden, enz.
,
 alzo werden vervuld Dat is, zoveel tijd moesten zij hebben om zich te reinigen en te versieren.
13Daarmede kwam dan de jonge dochter tot den koning; al wat zij zeide, werd haar gegeven, dat zij daarmede ging uit het huis der vrouwen tot het huis des konings.
 Daarmede kwam Te weten, aldus opgepronkt, versierd en geparfumeerd.
,
 al wat zij zeide, Dat is, al wat zij begeerde; te weten, van versierselen, klederen, tooi, parfum, enz.
,
 dat zij daarmede Anders, dat het met haar ging.
,
  tot het huis des konings Dat is, tot de slaapkamer des konings.
14Des avonds ging zij daarin, en des morgens ging zij weder naar het tweede huis der vrouwen, onder de hand van Saasgaz, den kamerling des konings, bewaarder der bijwijven, zij kwam niet weder tot den koning, ten ware de koning lust tot haar had, en zij bij name geroepen werd.
 het tweede huis In dit tweede huis werden de bijwijven en de bijligsters, of die bij den koning geslapen hadden, bewaard. Maar in het eerste huis, waarvan vs.3 gesproken wordt, waren alleen jonge dochters.
,
  de hand van Sáäsgaz, Dat is, zorg, opzicht.
15Als de beurt van Esther, de dochter van Abichaïl, den oom van Mordechai, ( die hij zich ter dochter genomen had) naakte, dat zij tot den koning komen zou, begeerde zij niet met al, dan wat Hegai, des konings kamerling, de bewaarder der vrouwen, zeide; en Esther verkreeg genade in de ogen van allen, die haar zagen.
 hij zich ter dochter genomen had Te weten, Mordechai; boven, vs.7.
,
 begeerde zij niet met al, Doende alzo blijken dat zij zich overgaf en verliet op Gods voorzienigheid.
,
 zeide; Dat is, haar gaf, ordineerde; dat is, zij was met het sieraad, dat Hegai haar gaf, wel tevreden, het was dan hoedanig het was.
,
 genade Dat is hier, aangenaamheid, gelijk Pro 1:9 , en elders.
16Alzo werd Esther genomen tot den koning Ahasveros, tot zijn koninklijk huis, in de tiende maand, welke is de maand Tebeth, in het zevende jaar zijns rijks.
 genomen Dat is genomen [en gebracht]. In het Hebreeuws is maar een woord, betekenende somtijds nemen, somtijds brengen, somtijds beide tegelijk, gelijk vs.16 en Mat 4:5 . Vergelijk Gen 12:15 met de aantekening.
,
 Tebeth, Deze maand had het maanlicht, dat ten dele in onzen December en ten dele in Januari valt; en dit was de vierde maand des jaars naar de rekening der Chaldeën, die het jaar in September beginnen; maar het was de tiende maand naar de rekening der Hebreën, die het kerkelijk jaar beginnen van Maart. Deze rekening der Hebreën wordt in dit boek gevolgd.
17En de koning beminde Esther boven alle vrouwen, en zij verkreeg genade en gunst voor zijn aangezicht, boven alle maagden; en hij zette de koninklijke kroon op haar hoofd, en hij maakte haar koningin in de plaats van Vasthi.
 vrouwen, Dat is jonkvrouwen, of vrouwspersonen.
,
 de koninklijke kroon Hebreeuws, de kroon des koninkrijks.
18Toen maakte de koning een groten maaltijd al zijn vorsten en zijn knechten, den maaltijd van Esther; en hij gaf den landschappen rust, en hij gaf geschenken naar des konings vermogen.
 Toen maakte de koning Zie Est 1:3 , enz.
,
 den maaltijd van Esther; Het woord maaltijd betekent hier zoveel als bruiloft, of het koninklijke banket, Esther ter ere gegeven, toen de koning haar ter vrouw nam.
,
 hij gaf den landschappen Hebreeuws, hij maakte; dat is, hij verminderde de lasten en schattingen zijner onderzaten.
,
 hij gaf geschenken Zo aan de koningin als aan de groten, ja misschien ook aan het volk.
,
 naar des konings vermogen Hebreeuws, naar de hand des konings.
19Toen ten anderen male maagden vergaderd werden, zo zat Mordechai in de poort des konings.
 ten anderen male Sommigen menen dat men ten tweeden male jonge dochters heeft vergaderd, niet om uit dezelve den koning een huisvrouw te kiezen, gelijk zij daartoe de eerste reis zijn vergaderd geweest; maar om uit dezelve voor den koning enige bijwijven te verkiezen.
,
  zo zat Mórdechaï Dat is, hij liet zich doorgaans in het hof des konings vinden gelijk hij te doen gewoon was, en te doen schuldig was, alsmede [zo het schijnt] een hofdienaar zijnde en op des konings dienst passende.
20Esther nu had haar maagschap en haar volk niet te kennen gegeven, gelijk als Mordechai haar geboden had; want Esther deed het bevel van Mordechai, gelijk als toen zij bij hem opgevoed werd.
 haar geboden had; Vrezende, dat zij vanwege haar geslacht en afkomst in verachting zou komen.
,
 toen zij bij hem opgevoed werd Of, toen zij kwekeling bij hem was.
21In die dagen, als Mordechai in de poort des konings zat, werden Bigthan en Theres, twee kamerlingen des konings van de dorpelwachters, zeer toornig, en zij zochten de hand te slaan aan den koning Ahasveros.
 Bigthan en Theres, Onder, Est 6:2 , Bighthana.
,
  zeer toornig, Te weten, op den koning.
22En deze zaak werd Mordechai bekend gemaakt, en hij gaf ze de koningin Esther te kennen; en Esther zeide het den koning in Mordechai’s naam. 23Als men de zaak onderzocht, is het zo bevonden, en zij beiden werden aan een galg gehangen; en het werd in de kronieken geschreven voor het aangezicht des konings.
 een galg gehangen; Of, aan een boom, of aan een hout.
,
  in de kronieken Hebreeuws, in het boek der woorden der dagen; dat is, in de kronieken, te weten der Perzen.
,
 voor het aangezicht Dat is, in de tegenwoordigheid des konings; of in het boek der kronieken, hetwelk dagelijks voor den koning lag, opdat hij daarin lezen zou; in hetwelk opgetekend werden de gedenkwaardigste zaken, die dagelijks voorvielen.
Copyright information for DutSVVA